Eén, twee, drie… doping!

TeunColumns & verhalen

‘Één, twee, drie, heb je het gezien? Fantastisch hè, één, twee, drie!” Sinds dit weekeinde is heel Nederland in de ban van één, twee en drie. Iedereen die het erover heeft, steekt om zijn woorden kracht bij te zetten drie vingers in de lucht, als een kind dat antwoord geeft op de vraag hou oud hij is: zoveel jaar. Hartverwarmend enthousiasme over schaatsen. Eerst was er de vijf kilometer, toen Sven Kramer volgens verwachting de gouden medaille pakte en ook het zilver en brons voor Nederland waren. Later kwam er nog de sprinttriomf overheen: twee broers en een andere Nederlandse jongen.

Die andere jongen leek eerst te hebben gewonnen, maar nadat nog eens goed naar de beelden en de klokjes was gekeken, ging het goud toch naar één van de broertjes. Het mocht de pret niet drukken. Weer één, twee, drie! Vol blijdschap staken we onze vingers in de lucht.

De Noren toonden zich slechte verliezers. Journalisten schreven in hun kranten dat onze schaatsers veel minder op doping worden gecontroleerd dan die van hen. Ook Sverre Lunde Pedersen, vijfde op de 5000 meter, dacht er het zijne van: “Ik wil niet beweren dat ze vals spelen, maar als je ziet hoe Kramer hier wint en we weten dat er in Nederland veel minder dopingcontroles worden uitgevoerd, ga je je toch afvragen of dat er iets mee te maken heeft.”

In Nederland willen we er niks van weten. Volgens Sven Kramer wordt hij zo ongeveer twee keer per week gecontroleerd en moeten de Noren naar zichzelf kijken. Herman Ram van de Nederlandse Dopingautoriteit vindt het verhaal van de Noren ‘absolute onzin’. “De Nederlanders zijn eenvoudigweg beter.”

Wel geeft hij toe dat de Noren meer kunnen controleren dan wij, maar dat is gewoon een geldkwestie. “Hoeveel je kunt doen, hangt toch van geld af.”

Hij voegt er nog aan toe dat er op dit moment geen internationale maatstaf is. Juist.

De Nederlandse journalistiek brandt zijn vingers niet aan deze kwestie. Eerst moet de voornaamste journalistieke taak worden volbracht: het eren van onze helden. En dus worden de dopingsuggesties op de radio afgedaan als kinnesinne van een verliezer (wat het natuurlijk óók is) en komen onze prestaties door het ‘verregaande professionalisme’. Om vervolgens over te gaan tot de orde van de dag.

Waarschijnlijk hebben Sven Kramer en Ireen Wüst hun races gewoon op een boterham met pindakaas gewonnen. Of twee, want hun overmacht was groot. Maar is er ooit een Nederlandse sportjournalist geweest die zich op het dopingvraagstuk heeft gestort? In het schaatsen wordt al jaren doping gebruikt, maar in de Nederlandse pers wordt er nauwelijks onderzoek naar gedaan. Gelden voor onze jongens en meisjes andere normen dan voor Lance Armstrong?

We verguisden Mart Smeets toch omdat hij jarenlang zo kritiekloos over doping in de wielrennerij was geweest? Blijkt straks dat Henry Schut de nieuwe Smeets is?

Deel dit verhaal