Het hoofdbestuur bestond nooit uit de leukste mensen

TeunColumns & verhalen

Ooit studeerde ik geschiedenis. Voor de historici in spe was er een eigen clubje: Kleio. Ik heb clubjes altijd gemeden en werd dus geen lid, maar op zich school er weinig kwaad in: de jongens en meisjes organiseerden feestjes en uitjes en schreven een blaadje vol. Zoals dat gaat.

Een studentenvereniging kan voor de sociaal dwalenden verlichting bieden. Vervelend was wel dat Kleio ook ongevraagd onze belangen behartigde. Daar ontfermde het hoofdbestuur zich over. Dat sprak docenten aan op de inhoud van colleges en de zwaarte van de tentamens en ijverde voor milieumokken.

Het waren nooit de leukste ­jongens en meisjes die tot het hoofdbestuur geroepen werden. Wie sympathiek, knap of aantrekkelijk was, hield zich liever bezig met de feestjes. De allerleuksten gingen daar zelfs gewoon heen zonder zich met de organisatie te bemoeien.

Alleen de strebers met een zekere Wille zur Macht bleven over om eindeloos te vergaderen met decanen, dikke rapporten over onderwijspolitiek te lezen en eenvoudigweg de baas te spelen.

Zij spiegelden zich graag aan de echte beroepspolitici. Ooit woonde ik een speech van de Kleiovoorzitter bij. Terwijl hij een ketting van holle frasen reeg, probeerde hij een matig geïnteresseerd menigtetje op te zwepen tot daden: de milieumok nu!

Dit type mensen rolt moeiteloos vanuit de studiezaal de politiek in. Ze hebben het zitvlees, de vergadergewiekstheid en het idioom dat nodig is om het te redden aan de Amstel en op het Binnenhof. Eenmaal daar ben je lang niet van ze af.

Voorafgaand aan een college over de houding van de Nederlanders tijdens de Tweede Wereldoorlog – het begrip ‘accommodatie’, doormodderen alsof er niets aan de hand was, viel veelvuldig – vertelde de docent dat hij een klacht had gehad van Kleio.

Hij zou tijdens het college te veel informatie geven die niet in het boek stond. Dat kon natuurlijk niet. Zo zouden studenten niet alleen de colleges moeten gaan bezoeken – alles wat daar werd gezegd was tentamenstof – maar ook nog eens moeten gaan opletten.

Of de ­docent zich voortaan dus maar aan de boektekst wilde houden? Zeer ergerlijk. Een college was nu juist interessant als docenten buiten de boekjes gingen. Daar kwam ik voor. Mijn zelfbenoemde belangenbehartigers niet. Zij wilden makkelijk. De docent beantwoordde het protest met een kleine daad van verzet: elke keer als hij iets vertelde wat in het boek stond bleef hij staan, als hij iets anders vertelde, ging hij zitten. Het hele college lang. Dat de studenten wisten wanneer ze moesten opletten.

Het is een rare paradox van politiek en bestuur: de mensen die dit soort functies het liefst willen, willen wij daar nu juist het minst graag. Maar zolang wij zelf geen bestuurlijke verantwoordelijkheid willen dragen, al is het maar in de medezeggenschapsraad of de schaakclub, zullen we het moeten doen met de vergadertijgers, de vervelendpraters en de debaasspelers.

Deel dit verhaal