Wordt de kledingindustrie écht eerlijker en duurzamer?

TeunColumns & verhalen

Een stuk of tien opgerolde jeansbroeken

Afgelopen maandag knalden bij verschillende kledingbedrijven de champagnekurken. Hun groots opgezette reclamecampagne werd door tal van media als nieuws gepresenteerd. Nergens werd vermeld dat het om een pr-stunt ging. Een betere publiciteitscampagne kun je je niet wensen. De volstrekt vrijblijvende plannen om de kledingindustrie – waar dramatisch slechte en zelfs gevaarlijk werkomstandigheden, grootschalige milieuvervuiling, uitbuiting en kinderarbeid schering en inslag zijn – eerlijker, veiliger en duurzamer te maken, werden als een nieuwe, vrolijke realiteit gepresenteerd.

Het zwaar bezoedelde imago van de textielindustrie was in één klap een stuk schoner. Het Radio 1 journaal kwam met een kritiekloze reportage, gevolgd door een zo mogelijk nog slapper interview met minister Ploumen, die alle kans kreeg bedrijven nog een paar extra pluimen op de vermoedelijk door kinderen in Bangladesh vervaardigde hoed te steken. De Volkskrant had zowaar de hele voorpagina ingeruimd voor een uitgebreid reclamestuk voor de kledingindustrie. Ik citeer ‘Merken zoals G-star, Sissi Boy, Vanilia en WE Fashion kunnen voortaan met een gerust hart gekocht worden. Ook bij de Bijenkorf kan de bewuste consument gegarandeerd terecht, aldus het kabinet.’

Hoe gerust kunt u terecht? Net zo gerust als wanneer u naar een winkel gaat waarvan het gebouw elk moment kan instorten, waar kinderen achter de naaimachines staan, waar zonder bescherming met chemicaliën wordt gewerkt en waar het salaris zo laag is dat een volwassen man er niet van kan rondkomen. Als de eigenaar u op uw verontwaardigde klachten zou antwoorden dat er plannen zijn om deze situatie over vijf jaar te verbeteren, bent u dan gerust?

Lilianne Ploumen wil dat de situatie in de kledingindustrie wordt verbeterd. Dat komt goed uit, want ze is minister en dus gaat ze erover. Ze zou álle bedrijven bijvoorbeeld kunnen verplichten dat zij hun bevoorradingsketen transparant maken en de fabrieken van wie zij kopen voldoende betalen. Maar de minister dwingt helemaal niets af. Ze rekent erop dat de kledingbedrijven het zelf wel regelen.

Vijftig bedrijven (niet meer) hebben een convenant, een onderlinge afspraak, getekend om de situatie te verbeteren. Helaas zonder concrete plannen. Op Radio 1 zei iemand van De Bijenkorf: ‘We hebben als doel om een plan van aanpak te gaan schrijven in de komende periode.’ Een plan van aanpak! De komende periode! Op de vraag wanneer de kledingindustrie schoon is, antwoordde hij: ‘Zo snel mogelijk, hoop ik.’ Hiervoor moeten we met een gerust hart naar de winkel rennen? Misschien kan de minister mij opbeuren: ‘De komende jaren gaan we werken aan actieplannen. Die moeten zo snel mogelijk uitgewerkt worden.’ Dat geeft de burger ook geen moed.

Tijdens het werken aan de documentaireserie De slag om de klerewereld bleek dat alles om geld draait. Als wij genoeg voor onze kleren betalen, dan kunnen kledingmerken de textielfabrieken genoeg betalen, waardoor de werknemer genoeg loon kan krijgen en kinderarbeid overbodig wordt.

De Schone Kleren Campagne wilde dat er in het convenant afspraken gemaakt zouden worden over dit ‘leefbaar loon’. De bedrijven wilden er niet aan. Minister Ploumen snapt die bedrijven wel. ‘Het leefbaarloononderwerp is echt wel ingewikkeld. Het moet ook gebeuren, want mensen moeten kunnen leven van hun salaris, maar er is tijd nodig om dat te realiseren.’ Een convenant met vrijblijvende prietpraat dat het belangrijkste probleem niet aanpakt. Voorlopig worden alleen de bedrijven zelf er beter van.

Afbeelding: Michaela, at home in Germany

Deze column verscheen eerder in de Volkskrant.

Bekijk hier de driedelige documentaireserie De slag om de klerewereld.

Deel dit verhaal