In het restaurantje in Vigo, Noord-Spanje, waar ik de afgelopen week at, had niemand aan de beleving gedacht. ‘De beleving’ – vaste lezers van deze rubriek weten dat ik me hierover behoorlijk kan opwinden – is een begrip waarmee marketeers sjoemelwaar proberen te rechtvaardigen. Saus met 0,5 procent truffel verkopen als truffelsaus? Dat is toch iets heel anders dan echte truffelsaus? Doet er niet toe, de mensen beléven het als truffelsaus.
Die marketeers doen niets anders dan een grote pluim op hun eigen hoed zetten: we bedriegen de mensen, zeggen dat krom recht is en door onze gelikte reclames, mooie verpakking en messcherpe slogans geloven mensen dat. Dan is iedereen toch blij? Wij maken onze producten van goedkope rotzooi, dat scheelt klauwen met geld, en door onze praatjes geloven de mensen dat het topspul is. Als de leugenaar geloofd wordt, dan is er geen sprake van leugens.
In het restaurantje in Vigo had niemand zich om de beleving bekommerd. Het was er ongezellig en er was niet eens sprake van een concept. Al helemaal niet van een concept dat zou worden uitgerold. Ze hadden zelfs volkomen verzuimd de zaak een beetje leuk in te richten, voor mijn part met visnetten en flamencojurken of iets anders typisch Spaans, om de bezoekers een goed gevoel te geven. Ook stond er geen authentieke Spaanse muziek op.
In een hoek van de ruimte knalde een show met kleine mannetjes en grote geblondeerde vrouwen uit de televisie. Meer niet. Tafeltjes stonden lukraak verspreid op de handig schoon te houden tegelvloer. Dankzij tl-buizen konden we ons eten meer dan uitstekend zien. Pulpo vooraf: de tentakels van een inktvis op een plankje. Ernaast een bord met een paar gekookte aardappels. Aan de presentatie was geen enkele aandacht besteed. Waar waren de frutsels? De tierelantijnen die van een kok een chef maken?
Het was verrukkelijk, dat wel. Voor het hoofdgerecht nam de ober mij mee naar een vitrine. Ik kon kiezen uit drie soorten vis. Ik wees er één aan. Even later lag hij met perfecte cuisson – dat is belevingstaal voor garing – op mijn bord. Beetje zout, citroentje erbij, verder niks. Heerlijk.
De volgende ochtend dronk ik een cortado, een espresso met een scheutje melk, in een zo mogelijk nog onooglijker cafeetje. Perfecte koffie voor een grijpstuiver. De laatst door Aaf Brandt Corstius nog aangehaalde Regel van Martin Bril – hoe mooier de stoelen op het terras, hoe beter het eten – gaat in Spanje niet op. Integendeel. De paar keren dat wij ons wel lieten verleiden een iets gezelliger ingericht restaurantje binnen te stappen, viel het eten tegen. Flauwekul met overbodige garnering en obers die ons de duurste wijnen wilden aansmeren. Tourist traps.
Maar, hoor ik u brommen, die ongezellige inrichting, dat pure eten, die perfecte koffie voor 90 cent, dat is toch ook beleving? Vast, maar wel een beleving die ik verkies boven de rommel die hier vaak voor te veel geld wordt verkocht als manna uit de hemel. Goed, lekker eten zonder opsmuk tegen een schappelijke prijs, wie brengt deze beleving naar Nederland?
Deze column verscheen eerder in de Volkskrant.
Deel dit verhaal