Het liefst had ik Schatz bij zijn ronde door de buurt willen aanspreken om hem te vertellen hoezeer ik hem bewonderde. Maar ik durfde niet. Zou die man daar wel op zitten te wachten? Hoe zou het gesprek moeten verlopen nadat ik hem eerste complimenten had gemaakt? Zou er een ongemakkelijke stilte vallen? Telkens speelde ik de pijnlijke film van dit ingebeelde gesprek in mijn hoofd af. Alsof ik weer op school zat en wel wilde, maar niet durfde praten met het meisje dat ik leuk vond. Ik wist toch al hoe het zou aflopen: niet best. Als journalist durf ik iedereen altijd alles te vragen. Maar in het dagelijks leven ben ik angstig.
Ik heb thuis een schilderij van Schatz: Vrouw met citroenen. In de vroege jaren negentig leende ik het bij de kunstuitleen. Tot mijn grote verdriet moest ik het na een halfjaar omruilen voor ander werk. Zo waren de regels. Pas jaren later zag ik het weer in de rekken staan. Ik nam subiet een duurder abonnement om het werk nooit meer te hoeven missen. Voor mij, kunstkijkamateur, maakt de combinatie van abstract en figuratief Vrouw met citroenen zo mooi. Grote vlakken in verschillende schakeringen blauw vormen het water, het land en de lucht. In het midden een schaal met felgele citroenen en links op het doek een vrouwenfiguur. De vrouw is bijna spookachtig geschilderd, alsof je er doorheen kunt kijken. De gelaatstrekken nauwelijks gedefinieerd. Ik heb lang gedacht dat Schatz hier zijn overleden dochter had willen afbeelden, maar zij stierf pas enkele jaren nadat dit werk was geschilderd.
Het doek is mooi, maar onheilspellend. ‘Mensen vinden mijn werk vaak prachtig van kleur, maar er is een droevige ondertoon. Dat ben ik ook,’ zei Schatz ooit in een documentaire van Rudolf van den Berg. Dat geldt zeker ook voor dit schilderij.
Dat de man die mijn favoriete schilderij heeft gemaakt, waarnaar ik nu ruim twintig jaar kijk, geregeld door mijn straat stiefelde, vond ik bijzonder. Had ik het hem maar gezegd.
Deel dit verhaal