Akyol is een wonderlijke jongen. Uitermate voorkomend, onberispelijk gekleed, haar kort, strak naar achtergekamd, keurig opgeschoren aan de zijkanten en bakkebaarden die in één dunne streep langs de kaaklijn doorlopen in een snorbaardje. Misschien nét aan de verkeerde kant van ijdel. Tikkeltje Italiaans. Wel charmant. Zeker als je hem hoort praten met zijn lichtzangerige Sallandse tongval.
Het contrast met zijn werk – zijn debuutroman Eus verhaalt vol branie en humor over zijn gewelddadige, criminele verleden – zal ertoe hebben bijgedragen dat hij in korte tijd een medialieveling is geworden. Dat hij geen blad voor de mond neemt, maakt hem een veelgevraagde talkshowgast.
Sinds kort woont Akyol een deel van de week in Amsterdam. Vanwege werk – alle kranten, uitgeverijen en talkshows zitten hier – en vanwege de liefde.
Het bevalt hem niks. Hij is elke week blij als zijn hoofdstadwerkweek is gedaan en hij terug kan naar Deventer. Amsterdam vindt hij een rotstad. Toevallig sprak ik hem daar vorige week over. Hij vertelde over de arrogantie van de Amsterdammers, die hun kleine wereld als de wereld beschouwen, niet wezenlijk openstaan voor anderen en vaak onaardig, bot en hard zijn.
Ik herkende mij lang niet in alles wat hij zei (als geboren Amsterdammer ben ik niet in staat, noch bereid, alle eigen onvolkomenheden te zien, ik hou van deze stad), maar was er wel in geïnteresseerd. De blik van de buitenstaander kan ons iets over onszelf leren. Akyol overwoog er over te gaan schrijven.
Dat werd zijn felle, bijtende column in Nieuwe Revu. Meer provocatie dan spiegel: ‘Ik heb een pesthekel aan Amsterdam en aan alle uitwassen van die verdomde kutstad. Als Amsterdammer een ras was, dan was ik een racist.’
In het stuk haalt hij uit naar hipsters, biologische koffietentjes, ingewikkelde biertjes en provincialen die zich na een paar jaar hoofdstedelijke studie als ras-Amsterdammer opstellen. Een met vaart en humor geschreven column, waarom ik wel kon lachen. Satirisch overdreven, zoals dat hoort.
Veel Amsterdammers (de geboren en getogen, of de provincialen?) reageerden minder geamuseerd: ‘Krijg de rotkanker in je kankerkop,’ ‘Kk lekker op,’ ‘Ze moeten hem doodslaan.’
Wat is er met het befaamde en zelfverklaarde Amsterdamse gevoel voor humor gebeurd? Of kunnen wij alleen uitdelen en niet ontvangen? Zo krijgt die Akyol nog gelijk ook. Dat moeten we niet willen.
Dus mocht u een stijvol geklede heer met een scherpe bakkebaardsnorbaard tegenkomen, groet hem dan beleefd, informeer hem naar zijn welbevinden en biedt hem een biologische koffie aan. Of een ingewikkeld biertje. Dat zal hem leren.
Deel dit verhaal