Laatst was ik in Japan. Ik at net als de andere gasten aan een bar die helemaal rond de keuken liep. Alles wat de koks deden – groente in een ongelooflijk dun tempuradeeg dippen en frituren, stukjes vlees aan spiesjes rijgen en op schattige kleine barbecuesetjes roosteren en kleine repen tonijn van een grote tonijn afsnijden om te serveren als sashimi – zag ik voor mijn ogen gebeuren.
Ook zag ik een kok met een net een visje uit een aquarium scheppen. Het beestje werd levend op een metalen prikker geprikt. Het sloeg wild om zich heen en daarna steeds minder wild. Het spartelde de dood in, zoals veel vissen nadat ze uit zee zijn gevangen op het dek naar adem snakken om uiteindelijk de allerlaatste adem uit te blazen. Anderen stikken onder een grote hoop broers en zussen die in hetzelfde net zijn gevangen. Die ellende zien we allemaal niet. Die spartelende vis aan de spies zag ik wel. Toen er niets meer te spartelen viel, ging het dier op de barbecue. Tot zover de diervriendelijkheid van de kok: de vis hoefde niet levend op de hete kolen.
Het gesprek tussen mij en mijn reisgezelschap ging over de ethiek van het doden en eten van dieren. Eén van ons was enthousiast over de aanpak van de Japanse chef: ‘ Dit is toch eerlijk! Zo gaat dat nu eenmaal. Wij doen hetzelfde achter gesloten deuren.’ Ik twijfelde. Dat je kunt zien dat dieren eerst gedood moeten worden voor je ze kunt opeten, vind ik goed. Het vlees in de Nederlandse supermarkt is totaal ontdaan van het idee van de dood. Ja, zelfs van het dier. In keurige plastic bakjes met maandverbandjes liggen onherkenbare lapjes vlees die in niets meer aan een dier doen denken. Zonder enige gewetenswroeging kun je ze naar binnen werken.
De hypocrisie van veel Nederlandse vleeseters: wel het dier eten, maar het leed niet willen zien. Maar is de manier van de Japanse chef wel de juiste? Kan het niet op een manier waarbij het dier minder pijn lijdt? Wat voelt zo’n visje eigenlijk?
Heel mooi vind ik het project waarover deze krant laatst ook schreef. Een gezin kreeg een paar bevruchte eieren en een broedlamp, met als doel een paar kippen groot te brengen en die uiteindelijk ook zelf – in een slachterij onder begeleiding van een slachter – te doden. De kinderen van het gezin deden enthousiast aan het project mee. Ze voerden de beesten en gaven ze namen, hoewel hun ouders daartegen waren. Toen de beesten geslacht moesten worden, ging de dochter mee naar het slachthuis en de jongen niet. Hij wilde ook stoppen met kip eten. De kinderen hadden een geweldig goede les geleerd: vlees eten betekent iets.
Maar wat las ik in verhaal in de Volkskrant? De Partij voor de Dieren had het gezin aangeboden de kippen te ruilen tegen veganuggets. Deze twee niet-anonieme dieren moesten gered worden. Wat is dit voor waanzin? Een beetje sentimenteel doen over twee kippen die – na een leven waarvan hennen in de bio-industrie alleen maar kunnen dromen – worden gedood en opgegeten. Deze mensen zijn modelvleeseters en geweldige opvoeders. De PvdD moet hen niet lastigvallen, maar eren.
Deze column verscheen eerder in de Volkskrant. Deel dit verhaal