Vooral als de kinderen bij mij op de fiets zitten. Veel te eng. Voor ik ’s avonds de stad in rijd, onderwerp ik mijn lampjes nog aan een uitgebreide inspectie. Veiligheid voor alles.
Vroeger was dat anders. Onbezonnen raasde ik door de stad op mijn fietsje, waar van alles aan mankeerde. Over de stoep, tegen de richting in, door rood en onverlicht. Regelmatig wist ik met een paar laatste ferme pedaaltrappen of een flinke zwaai aan mijn stuur een wisse dood te vermijden.
Woedend toeterende auto’s, scheldende chauffeurs en ik met hartkloppingen en een domme slappe lach al aan de overkant. Soms schreeuwend naar een even roekeloze vriend: ‘Zag je dat?! Dat scheelde niks.’ Opwinding. Het leven zou nog wel even aan zijn zijden draad blijven hangen. Ik waande mij onsterfelijk. Wie maakte mij wat?
Ik ben oud geworden. In het verkeer ben ik niet meer alleen ik, ik ben een vader. Het spel met de dood durf ik niet meer te spelen. Ik vrees dat ik het er nu niet meer zo gemakkelijk van af zou brengen.
Hoofdschuddend en soms woedend bezie ik de roekelozen van nu. Een meisje dat mijn dochter had kunnen zijn, dat zich bij een stoplicht veel te dicht naast een vrachtwagen posteert. Ga daar weg! Jongens en meisjes die gevaarlijke wegen oversteken, terwijl ze op hun telefoons turen; de onvermijdelijke scooters die op hoge snelheid fietsers met hun logge voertuigen opzij duwen.
En dan de wielrenners: met grote vaart razen ze de straten over. Vaak schreeuwend dat mensen opzij moeten. Iedereen moet wijken voor de onstopbare slang fietsers. Zodra je ze hoort, ben je meestal al te laat.
Een paar weken geleden smakte één van die snelheidsduivels op straat, nadat hij mijn dochter bijna had aangereden. Met veel te hoge snelheid had hij geprobeerd een bocht af te snijden.
Mijn oudste dochter (8) rijdt op haar eigen Delfts blauwe fietsje naar school. Ik rijd erachteraan met mijn andere dochter bij mij voorop. Het ritje is kort en ze rijdt goed.
Toch word ik er nerveus van. Het gevaar loert overal. Twee meter achter haar schreeuw ik instructies: ‘Kijk naar rechts!’
‘Hier stoppen!’
‘Nu, gaan, gaan, gaan.’
Na zeven minuten komen we uitgeput aan bij school. We hebben het weer overleefd. Ooit, sneller dan mij lief is, zal zij zich zonder mij in het Amsterdamse verkeer begeven. Ik houd mijn hart vast.
Deel dit verhaal