Nee, dan zijn eigen jeugd. In Armenië, zo bleek. Zijn vader en ooms waren gedood en hij was met zijn moeder, broers en zusjes naar Nederland gevlucht, waar zij aanvankelijk in een tent woonden. Nu rijdt hij op een taxi en woont hij in een tweekamerappartement in Amsterdam-West: ‘Tussen de Turken en achter een moskee. Dat vind ik natuurlijk vreselijk. Ik ben orthodox christelijk.’
Hij lacht er evengoed smakelijk bij. Hoe slecht gaat het met Nederland? De vraag spookt deze week door mijn hoofd. In een debat in De Balie ging Lodewijk Asscher in gesprek met studenten over de jeugdwerkloosheid. De ene student verweet de minister dat hij jongeren wilde aansporen opleidingen te volgen die de kans op een baan vergrootten: ‘Waar is het Bildungsideaal gebleven? Als ik op een feestje kom, wordt ik weggehoond omdat ik geschiedenis studeer.’
Asscher reageerde droogjes, met een variant op Deine Sorgen möchte ich haben. Een andere student riep op hoge toon dat het toch niet zo kon zijn dat wij hier in Nederland afhankelijk zijn van de wereldeconomie?! De teneur was duidelijk: de minister moest het allemaal maar regelen. Moeilijke tijd! Op Facebook is een vrachtwagenchauffeur bezig met een campagne tegen de armoede. Hij had er zelf niet echt last van, maar zijn vrienden wel, zo zegt hij. En intussen wel hulp sturen naar arme landen! Geld dat toch in verkeerde handen terechtkomt. De maat is vol!
En dan Oeganda. Nu daar een antihomowet is ondertekend, zal er in ons land soepel worden omgesprongen met asielaanvragen van Oegandese homo’s. Maar, maar, sputteren de reaguurders in De Telegraaf, iedereen kan wel doen of hij homo is. Waarom moeten wij die lui allemaal opvangen?!
Ook Radio 1 probeerde staatssecretaris Fred Teeven, normaal niet de ruimhartigste, scherp over dit onderwerp te bevragen. Stel je voor dat er allemaal arme nepnichten deze kant opkomen! Mijn Armeense taxichauffeur bekeek ons volk meewarig; ‘Hier klagen de mensen over auto’s waarvoor wij in Armenië tien jaar moesten sparen. Als kind moest ik elke dag acht kilometer naar school lopen en acht kilometer terug. Hier willen de mensen steeds meer, meer, meer en in de supermarkten laden ze hun karretjes tjokvol met voedsel en klagen: moeilijke tijd!’
‘Pas als je alles verliest, weet je weer hoe goed je het had. Het moet hier eerst nog veel slechter gaan, voordat de mensen weer tevreden worden.’ Een oorlog, misschien? opperde ik. ‘Laten we in godsnaam hopen van niet.’
Deel dit verhaal