In de discussie over fossiele subsidies wordt vaak geroepen dat al die vervuilende industrie ook heel belangrijk is. Die maakt spullen die we allemaal gebruiken en nodig hebben. Kijk maar in je huis wat daar allemaal staat. Allemaal producten van de ‘maakindustrie’(dit woord komt pleonastisch op mij over, maar is me toch dierbaar).
Voor mij geldt dat ook. Ik houd van spulletjes, gadgets en mooi kookgerei. Vaak belet mijn vrouw mij het kopen, door te zeggen dat iets ‘eigenlijk niet nodig is’. Dan wacht ik een aantal maanden om te zien of de kriebel die er aanvankelijk was, toen ik het object van begeerte naar me zag lonken in een etalage of een reclame, er nog is. Het verlangen was bij die eerste ontmoeting bijna fysiek: ik moést die pan, dat mooie opschrijfboekje of de bloedgeile nieuwe telefoon hebben.
Begeerte slijt
Vaak werkt het wachten goed. Begeerte slijt. Zeker de helft van de spullen die ik wilde kopen, koop ik uiteindelijk niet. Maar zodra het ene verlangen is gedoofd, steekt er een nieuw de kop op. Er zijn weer nieuwe glimmende spulletjes op de markt die naar mijn aandacht hengelen: ‘Ik ben nieuw, nieuw, nieuw, neem mij!’ De cyclus houdt nooit op. Constant moet ik mijzelf in bedwang houden.
De meeste spullen zijn ‘eigenlijk niet nodig’
Mijn vrouw heeft natuurlijk gelijk. De meeste spullen zijn ‘eigenlijk niet nodig’. Koop, bijvoorbeeld voor de keuken, een paar echt goede messen en pannen, onderhoud ze goed en je kunt er bijna een leven lang mee vooruit. Maar we zijn rusteloos. Alle apparaten heb ik in mijn leven als consument (dus in mijn hele leven) groot en klein en weer groot zien worden.
Telefoons werden van bakstenen schattige opvouwbare kiezels naar weer enorm. Koptelefoons verdwijnen onzichtbaar in de oorschelp of zijn gigantische exemplaren die je draagt als een bouwvakker met een drilboor. Voortdurend komen er producten op de markt die beter zijn dan de vorige. Tv’s gingen van zwartwit naar kleur, naar HD naar HD ready, naar 4k. Laptops en mobieltjes kunnen dingen die ze eerst niet konden. Maar misten we die dingen? Natuurlijk niet. We wisten niet dat we ze wilden.
Fabrikanten en marketeers weten wat wij willen voordat we het zelf in de gaten hebben. We dachten gelukkig te zijn met het oude, tot het nieuwe op de markt kwam. Hoe mooi, hoe handig, we willen het! We denken misschien zelfs eindelijk gelukkig te worden van de nieuwe spullen. Dat is natuurlijk niet zo, maar proberen gelukkig te worden is moeilijker dan iets te kopen. Dus dempen we onze onrust met een aankoop, die alweer oud is als we hem hebben aangeschaft. Er verschijnt meteen iets nieuws en beters dat wij dus niet hebben.
Eindige grondstoffen
Laten we deze cyclus stoppen en de existentiële gaten in onze ziel op andere manieren proberen te vullen. Dan worden wij gelukkiger, kan de industrie minder produceren, worden er minder minder delfstoffen gebruikt en wordt er minder brandstof verstookt. Veel van die nieuwe spullen, die onweerstaanbaar zijn als ze eenmaal zijn gemaakt en gemarket, zijn namelijk eigenlijk niet nodig. Laten we ouwe spullen weer repareren! En de economie dan, die alleen draait als we elk jaar meer produceren? Met eindige grondstoffen is dit model onhoudbaar. Daarvoor moeten we iets anders verzinnen.
Deze column verscheen eerder in de Volkskrant
Deel dit bericht