Een eeuwigheid geleden werkte ik bij de VPRO-radio. Mijn bureau had uitstekend zicht op het kantoor van de baas. Onze werkplekken stonden allemaal door elkaar in één grote ruimte om de onderlinge communicatie te bevorderen. De baas werkte (net als de andere bazen) in een kamer met een deur die dicht kon, om tijdens zijn werk geen last van onze communicatie te hebben. Dat is hiërarchie en dat heeft zijn schoonheid. Op een dag kwam er een collega uit die kamer. Ze deed de deur achter zich dicht en zei triomfantelijk: ‘Nu hoef ik mij nooit meer ergens zorgen over te maken.’
Ze had een vast contract gekregen. Vanaf dat moment liet ze het werk over aan haar collega’s die zich nog wel zorgen maakten: als je niet voortdurend creatief was, goede ideeën aandroeg en schitterende reportages maakte, liep je grote kans dat je jaarcontract niet werd verlengd. Terecht natuurlijk. Wie geen vast contract had, werd beoordeeld op zijn werk, wie er wel één had, werd beoordeeld op zijn contract.
Omroepen waren en zijn niet kwistig met die vaste contracten. Voor je het weet neem je te veel mensen aan. Als je dan plotseling minder programma’s mag maken, dan heb je allemaal mensen op de loonlijst die niks te doen hebben. Liever betaal je alleen voor mensen die werken. Daarvoor gebruikten omroepen in mijn radiotijd een truc.
Schijnsolliciteren
Op het moment dat ze je eigenlijk een vast contract moesten aanbieden, werd je weggestuurd. Als je dan drie maanden wegbleef – meestal schijnsolliciterend in de WW, dan kon je daarna weer – met tijdelijke contracten – bij de omroep aan de slag. Die periode dat je ertussenuit moet – bij de belastingdienst officieel ‘tussenpoos’ genoemd – is inmiddels opgerekt naar een half jaar. Het doel is werkgevers te dwingen mensen in dienst te nemen. Het gevolg is vooral dat goede krachten hun heil elders zoeken.
Heel veel mensen in vaste dienst zijn steengoed en werken keihard. Toch zou het beter zijn als omroepen met meer freelancers zouden werken. Zeker nu. Vroeger konden omroepen er nog op rekenen dat programma’s lang liepen, inmiddels kan een titel na een seizoen alweer van de buis zijn. Dat vergt flexibiliteit. Productiebedrijven werken daarom veel met losse mensen. De goede redacteuren, verslaggevers en regisseurs kom je overal tegen. Dan weer werken ze hier, dan weer daar. Ze zijn daar waar werk is. Werk dat ze leuk vinden, waar ze goed in zijn en waardoor ze geïnspireerd raken. De producent zoekt voor elk programma de mensen die hij daarbij vindt passen. Zo krijg je – idealiter – het best mogelijke programma.
Bij de omroep is dat niet altijd het geval. Bij elk nieuw programma wordt allereerst gekeken naar wie er in dienst is en even niets te doen heeft: Pietje van de radio kan wel aan die documentaire werken en Marietje van de kennisquiz kan wel in de redactie van de talkshow. Hetzelfde gebeurt met presentatoren die in dienst zijn. Ze worden op tal van programma’s gezet, ook als die niet echt bij hen passen. Hun salaris moet wel worden terugverdiend, hè. Zo worden programma’s dus niet altijd door de geschiktste mensen gemaakt.
Om betere programma’s te maken, zouden omroepen meer met freelancers moeten werken.
Deze column verscheen eerder in de Volkskrant. Deel dit verhaal