Gemiste kans in de formatie: een ministerie van Kapperij en Kapperszaken

TeunColumns & verhalen

Nu de ijskast van de PVV blijkt te lekken en Wilders de ene na de andere extreemrechtse moslimhatende malloot naar voren schuift voor een ministerpost – waar de andere coalitiegenoten opeens toch moeite mee blijken te hebben (wat hadden ze dan gedacht?) – neemt de vraag over de stabiliteit en levensvatbaarheid van een kabinet Schoof alleen maar toe. En dan hebben we het nog niet eens gehad over de grote kans die de formerende partijen hebben laten liggen: waarom komt er geen ministerie van kappers? Of Kapperij, haar- en kapperszaken.

Florerende kappers

De haarbranche is al jaren de ruggengraat van onze economie. Er zijn bijna geen midden- en kleinbedrijven die al zo lang floreren als juist de kappers. Tijdens de coronacrisis waarin mensen zich genoodzaakt zagen zelf de schaar ter hand te nemen, bleek hoe onmisbaar geschoolde knippers zijn.

Met de korte en pittige kapsels, de matjes, de snorren en baarden – de ‘barber’ heeft als vrij recente loot aan de Nederlandse haarverzorgingsstam een mooie impuls aan het vak gegeven – zijn ze ook bepalend voor onze oer-Hollandse cultuur. Niet alleen aan de luidruchtigheid, maar ook aan de haardracht herken je onze landgenoten in den vreemde onmiddellijk.

De visserij is voorbij

Vergeleken bij kappers zijn de vissers maar kleine jongens. We zijn allang geen zeevarende natie meer. Het is niet leuk om te zeggen, maar de visserij is voorbij. Even wat cijfers van de Wageningen Universiteit: in 2023 realiseerden kotters en treilers in de zeevisserij een verlies van respectievelijk 3,1 miljoen en 5 miljoen euro. De kleine zeevisserijvloot maakte een bescheiden winst van 2,3 miljoen euro en de mosselkweek een winst van 5 miljoen euro. De garnalenvisserij leed een verlies van 7 miljoen en de boomkor op platvis 4 miljoen euro. Mul en inktvis maakten een miljoen winst. Dat zijn nu niet de cijfers van een florerende bedrijfstak.

Maar Teun, hoor ik u zeggen, de totale omzet van de sector bedraagt toch ruim 6 miljard euro en er werken toch zo’n 13.550 mensen in? Correct, maar die mensen werken voornamelijk in de visverwerkende industrie. Die haalt vissen zoals (kweek-)zalm vanuit de hele wereld naar hier, fileert ze en exporteert ze weer. Daar is de visserijromantiek wel vanaf. We importeren inmiddels vier keer zoveel vis als we op de Noordzee vangen. Een ministerie van visverwerking zou dus al meer op zijn plaats zijn dan van visserij.

Ministerie van Haarzaken

Maar beter en leuker zou natuurlijk het ministerie van Haarzaken zijn. De kappersbranche stijgt jaar na jaar, houdt niet het handje op, maar onderneemt en speelt met de schaar razendsnel in op de nieuwste trends en modes.

Er werken inmiddels ruim 50 duizend mensen in het haar, de omzet bedraagt zo’n 2 miljard euro. Dat is een stuk meer dan die jongens en meisjes op zee voor elkaar boksen.

Een minister voor Kapperij zou een fantastisch signaal afgeven: wij kijken niet meer achteruit, wij proberen ons niet meer te afficheren als een land van Hansje Brinker, Ot en Sien en van boerderijen en kotters die de strijd met de zee aangaan, maar we laten zien waar we echt staan en wie de omzetten draaien: kappers verdienen eerder een ministerie dan vissers.

Deze column verscheen eerder in de Volkskrant

Afbeelding: Maks via Pixabay

Deel dit bericht