De Nederlandse overheid lijdt al jaren aan de Ziekte van Convenant. Deze ziekte uit zich in een labbekakkerige houding tegenover het bedrijfsleven en een langdurig uitstel van beslissingen, dat in het ergste geval tot afstel kan leiden. Twee pregnante voorbeelden van deze ziekte zien we bij de voedingsindustrie.
Zoals een goede overheid betaamt, zegt ook de onze dat ze het produceren en consumeren van gezond voedsel wil stimuleren. Van veel rommel eten kun je ziek worden en dat is onprettig en jaagt de maatschappij onnodig op kosten. Daarom willen bewindslieden van volksgezondheid al enige tijd dat bedrijven minder suiker, zout en vet in hun producten stoppen. Als leek denk je dan: hoe moeilijk kan het zijn? Als je het wilt, dan zorg je, als minister die wordt gesteund door een meerderheid in het democratisch gekozen parlement, dat het gebeurt. Je stelt een norm op voor de hoeveelheid zout, suiker en vet in voedsel, verbindt er een deadline aan en klaar. Wie over twee, drie, zes – noem een getal – jaar zijn zaakjes niet op orde heeft, moet de schappen uit. Toedeledokie, zou onze premier zeggen.
Maar dan speelt opeens de Ziekte van Convenant op. Om ‘draagvlak te creëren’ in onze polder besluiten de hoge dames en heren in Den Haag om het gezonder maken van ons voedsel aan het bedrijfsleven zelf over te laten. In 2014 tekenen de minister en de vertegenwoordigers van de levensmiddelenindustrie en de supermarktbranche het Akkoord Verbetering Productsamenstelling. In dit akkoord worden ambities – belangrijk woord: ambities zijn geen keiharde doelstellingen die gehaald móéten worden – uitgesproken om ervoor te zorgen dat de hoeveelheid suiker, zout en vet in ons voedsel in 2020 drastisch is verminderd. Er wordt ook vastgelegd hoe groot die reductie zou moeten zijn.
U raadt het al: we zijn inmiddels flink wat jaren verder en het voedsel is nog steeds veel te ongezond. Als we zo doorhobbelen, dan zijn de doelstellingen in 2020 bij lange na niet gehaald. Heel gek is dat niet, want het akkoord is volstrekt vrijblijvend. Een papieren én tandeloze tijger. De markt moet het zelf oplossen, nietwaar? Daar moet je niet te veel dwang bij uitoefenen.
Helaas gaat het bij de Ziekte van Convenant bijna altijd zo. Nationaal en internationaal. Zo wilde de Amerikaanse politiek in 2000 cacaobedrijven verplichten een einde te maken aan kindslavernij in de chocolade-industrie. De bedrijven lobbyden hard en wisten voor elkaar te krijgen dat er een protocol (convenant dus) werd getekend waarin ze de problemen zelf zouden aanpakken. We wachten nog steeds op resultaat.
Het andere voorbeeld is de kindermarketing. Al jaren beloven dezelfde partijen die het Akkoord Verbetering Productsamenstelling hebben ondertekend, dat ze de reclame en verpakkingen zullen aanpakken die ongezond voer voor kinderen aanprijzen. Ook daar komt weinig van terecht. De staatssecretaris meldde onlangs dat het veel te lang duurt voor de afspraken van het Nationaal Preventieakkoord – weer een akkoord – worden nageleefd.
Over het zout-, suiker- en vetakkoord zegt de staatssecretaris inmiddels partijen ‘desnoods met wettelijke maatregelen’ tot actie te willen dwingen. Excellentie, wat let u?
Deze column verscheen eerder in de Volkskrant. Deel dit verhaal