Als fabrikant mag je een hoop onzin op verpakkingen zetten. Je mag appelsap frambozensap noemen als je er 0,1 procent framboos aan toevoegt, je mag zeggen dat een cake ‘volgens oma’s recept’ is gebakken, zonder dat ooit een grootmoeder zich ermee heeft bemoeid en je mag brood een Duitse fantasienaam geven die de ridicule indruk wekt dat het gemaakt is van graan uit het bos.
Vegan producten en juridische procedures
Dat diepvriespizza’s in de doos nauwelijks lijken op de verleidelijke foto’s op de doos, vindt niemand gek. Fabrikanten mogen ons misleiden. Daar kun je leuke en schokkende televisieprogramma’s over maken, maar uiteindelijk lijkt iedereen dat te accepteren.
Er is één uitzondering: als je plantaardige versies van dierlijke producten maakt, word je overladen met kritiek en juridische procedures. Enige jaren geleden wilde de Europese Commissie, aangespoord door de vleeslobby, verbieden dat vleesvervangers namen als ‘worst’, ‘hamburger’ en ‘schnitzel’ zouden dragen. Het Europees parlement stemde tegen: als je duidelijk zegt dat het om vleesloze producten gaat, zoals ‘vegetarische hamburger’, dan is het toegestaan.
Elke verwijzing naar zuivel is uit den boze
Vreemd genoeg wordt over zuivelvervangers anders geoordeeld. Op de site van Eurowet lees ik: ‘Niet-zuivelproducten mogen geen ‘melk’, ‘yoghurt’ of ‘boter’ genoemd worden. ‘Ook woorden als ‘imitatie’, ‘smaak’, ‘vervanger’, of iets soortgelijks mogen niet.’ Dus niet alleen sojamelk en havermelk zijn verboden, elke verwijzing naar zuivel is uit den boze.
Waarom? Officieel om consumenten te beschermen, die per ongeluk dierloze zuivel zou kunnen kopen. Het domme van deze redenering is dat consumenten deze producten juist kopen omdát ze veganistisch zijn. Ze willen iets dat smaakt als melk, of boter (of vlees), maar dan duurzamer en zonder dierenleed. Daarom staan woorden als ‘vegan’ en ‘plantbased’ duidelijk op de verpakking. De fabrikanten willen geen vleeseters in het ootje nemen, ze willen niet-vleeseters een alternatief bieden.
Vegan boter mag geen boter heten, maar ook geen margarine
Nu is de Nederlandse producent Mister Kitchen van veganistische boter (sorry, vetsmeersel) ‘Droomboter’ het haasje. Volgens de officiële definities mag het spul geen boter heten, maar ook geen margarine. Maar omdat het is gemaakt op basis van cacaoboter (net als pindakaas, kokosmelk, shea butter en body butter een plantaardig product dat wel een zuivelnaam mag hebben!), vindt de fabrikant dat hij het wel boter mag noemen.
De Nederlands Zuivel Organisatie (NZO) verzet zich daar tegen; zij dreigt met een kort geding als het bedrijf niet stopt met deze naam. Immers: ‘Droomboter is niet gemaakt van producten afkomstig uit melkklieren van dieren’. Ook de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit heeft de fabrikant een officiële waarschuwing gegeven en ligt er een particuliere klacht bij de Reclame Code Commissie.
Gek genoeg heeft De NZO geen bezwaar tegen de ‘Botergoudvarianten’ van Campina met een te laag percentage melkvet: ‘Daar zit wel boter in. In Droomboter zit gewoon nul boter, dat gaat ons echt te ver.’ Dus je mag wel met de definities van roomboter marchanderen als je er een beetje dierenproduct in stopt? Of speelt misschien mee dat Campina lid is van de NZO?
Dat mensen zich vergissen is uitgesloten
Het slaat allemaal nergens op. De regels en definities van boter zijn gemaakt in een tijd toen duurzaamheidsvraagstukken nauwelijks speelden, er minder over dierenwelzijn werd nagedacht en er weinig plantaardige alternatieven waren. Nu kiezen mensen bewust voor die alternatieven. Dat ze zich vergissen is uitgesloten. Op de verpakking van Droomboter staan werkelijk overal termen als ‘zonder zuivel’, ‘vegan’, ‘koevrij’, ‘plantaardig’ en ‘plantbased.’
De zuivelindustrie wil niet de consument beschermen, maar zichzelf.
Deze column verscheen eerder in de Volkskrant
Deel dit bericht